We gaan kijken welke tekens de toneelmakers gebruiken om hun boodschap over te brengen en hoe deze geïnterpreteerd worden door het publiek.
Een voorstelling brengt een boodschap dat door het publiek wordt ontvangen. Dat gebeurt niet alleen door de tekst, maar ook door de kostuums, de mise-en-scène (decorstukken en hoe deze zijn neergelegd) of de pauzes die een acteur laat vallen in een dialoog. Al deze tekens geven betekenis. Deze worden door verschillende mensen, verschillend opgevangen, soms bewust, soms onbewust.
Tekens komen vanuit het decor, de belichting, de muziek, de rekwisieten, maar ook vanuit personen: de regisseur, de vormgever, de acteurs, de componist, de choreograaf.
Over de tekens wordt zorgvuldig nagedacht door de makers, al tijdens de voorbereiding.
Tijdens de repetitie proberen de makers de tekens uit en schaven ze bij. Dan volgt de demonstratiefase, het spelen voor publiek. Door de reactie van het publiek merken de makers of de tekens goed zijn overgekomen (effectfase tijdens en na de voorstelling). Het effect dat het stuk heeft, heeft te maken met de collectieve en individuele verwachtingen van het publiek, de individuele opvatting over theater van de kijkers en de voorstelling zelf.
De tekentaal van het theater
Het spel
De manier waarop de spelers hun tekst zeggen, de manier waarop ze erbij staan en hoe ze hun stem gebruiken heeft invloed op hoe de boodschap overkomt. Ook waar de acteurs staan (mise-en-scène) als ze tegen elkaar praten heeft invloed.
Er zijn grofweg vijf verschillende speelstijlen:
De scenografie
Dit is de materiële vormgeving van het stuk: het decor, de rekwisieten, attributen en kostuums, de grime en het kapwerk, het licht en het geluid.
Er zijn drie manieren waarop de tekens worden gebruikt:
Toneel dat uitsluitend elementen uit de eerste categorie gebruikt noemen we realistisch. Dit is over het algemeen gemakkelijk te begrijpen, omdat het publiek niet echt hoeft na te denken over betekenissen.
Toneel waarin elementen uit de tweede en derde categorie worden gebruikt is vaak abstract: dit toneel is veel moeilijker te begrijpen, omdat het publiek moet zoeken naar de betekenissen. Bovendien kan het natuurlijk best zo zijn dat de theatermaker aan iets een betekenis geeft die door het publiek niet wordt herkend. Het is dus de kunst voor de theatermaker om verstaanbare tekens te gebruiken.
Ook de speelplek geeft betekenis. Er zijn drie vormen:
Ook de structuur van het plot geeft betekenis. We kennen de Aristotelische opbouw (zie teksten), de scenische opbouw (losse scènes waarbij je pas aan het einde ontdekt wat ze met elkaar te maken hebben) en de cyclische structuur (het stuk eindigt zoals het begon, zoals bij absurdistisch toneel).
Muziek
Muziek vormt een speciale vorm van betekenis. Het beïnvloed de stemming van het publiek vrij rechtstreeks. Door muziek in majeurklanken te laten horen, wordt een vrolijke stemming overgebracht, terwijl mineurklanken een sombere stemming overbrengen. Ook kan muziek het verstrijken van de tijd verbeelden. Voor sommige toneelstukken wordt speciaal muziek gecomponeerd, andere maken gebruik van bestaande werken.
Een voorstelling brengt een boodschap dat door het publiek wordt ontvangen. Dat gebeurt niet alleen door de tekst, maar ook door de kostuums, de mise-en-scène (decorstukken en hoe deze zijn neergelegd) of de pauzes die een acteur laat vallen in een dialoog. Al deze tekens geven betekenis. Deze worden door verschillende mensen, verschillend opgevangen, soms bewust, soms onbewust.
Tekens komen vanuit het decor, de belichting, de muziek, de rekwisieten, maar ook vanuit personen: de regisseur, de vormgever, de acteurs, de componist, de choreograaf.
Over de tekens wordt zorgvuldig nagedacht door de makers, al tijdens de voorbereiding.
Tijdens de repetitie proberen de makers de tekens uit en schaven ze bij. Dan volgt de demonstratiefase, het spelen voor publiek. Door de reactie van het publiek merken de makers of de tekens goed zijn overgekomen (effectfase tijdens en na de voorstelling). Het effect dat het stuk heeft, heeft te maken met de collectieve en individuele verwachtingen van het publiek, de individuele opvatting over theater van de kijkers en de voorstelling zelf.
De tekentaal van het theater
Het spel
De manier waarop de spelers hun tekst zeggen, de manier waarop ze erbij staan en hoe ze hun stem gebruiken heeft invloed op hoe de boodschap overkomt. Ook waar de acteurs staan (mise-en-scène) als ze tegen elkaar praten heeft invloed.
Er zijn grofweg vijf verschillende speelstijlen:
- De speler gaat helemaal op in zijn personage en speelt zoals hij denkt dat 'echt' is. Dit noemen we 'illusionisme of naturalisme'.
- Af en toe zie je door het personage heen iets van de speler, die bijv. een 'gekke bek' trekt naar het publiek: daarmee maakt hij een parodie van zijn tekst en geeft in feite commentaar. We noemen dit daarom ook een 'commentariërende' speelstijl.
- De speler leeft zich niet in, maar neemt juist heel veel afstand van zijn personage. Hij 'toont' als het ware de figuur en daarom heet deze speelstijl 'demonstrerend'.
- De vormgeving van het lichaam is belangrijker dan wat er wordt uitgebeeld. De inhoud en dus ook het personage zijn in feite ondergeschikt aan dat wat de regisseur wil tonen. De spelers worden gebruikt als 'zetstukken'. Het gaat om de schoonheid (=esthetiek) van het geheel en dat noemen we dus ook de 'esthetiserende' speelstijl.
- De speler is hierbij helemaal aanwezig als persoon. Er is geen sprake van verbeelding dóór de speler. De toeschouwer ondergaat vaak zelf een fysieke sensatie. Alles vindt plaats op het moment dat er wordt gespeeld (= actueel); er is dus geen verwijzing naar bijv. een andere tijd of een andere persoon. Dit heet de 'actualiserende' speelstijl. Bij het toneel zul je de eerste drie speelstijlen het meest tegenkomen, maar vaak zie je mengvormen, bijvoorbeeld één speler die commentariërend of demonstrerend speelt, terwijl de rest naturalistisch speelt. Volledig naturalisme of realisme in spel en vormgeving kennen we eigenlijk tegenwoordig niet meer.
De scenografie
Dit is de materiële vormgeving van het stuk: het decor, de rekwisieten, attributen en kostuums, de grime en het kapwerk, het licht en het geluid.
Er zijn drie manieren waarop de tekens worden gebruikt:
- Iets is wat het voorstelt. Bijvoorbeeld: een stoel is een ding om op te zitten en heeft verder geen bijbetekenis. Dit noemen we iconisch.
- Een element op het speelvlak verwijst naar een groter geheel: bijv. een groot glas-in-lood raam moet bij het publiek de indruk wekken dat het verhaal zich afspeelt in een grote kathedraal.
- De elementen op het speelvlak zijn symbolisch bedoeld: ze verwijzen naar iets anders. Bijvoorbeeld in een stuk over machtsmisbruik zeggen de spelers hun teksten strak en bewegingloos. Dit geeft een effect van starheid en beklemming.
Toneel dat uitsluitend elementen uit de eerste categorie gebruikt noemen we realistisch. Dit is over het algemeen gemakkelijk te begrijpen, omdat het publiek niet echt hoeft na te denken over betekenissen.
Toneel waarin elementen uit de tweede en derde categorie worden gebruikt is vaak abstract: dit toneel is veel moeilijker te begrijpen, omdat het publiek moet zoeken naar de betekenissen. Bovendien kan het natuurlijk best zo zijn dat de theatermaker aan iets een betekenis geeft die door het publiek niet wordt herkend. Het is dus de kunst voor de theatermaker om verstaanbare tekens te gebruiken.
Ook de speelplek geeft betekenis. Er zijn drie vormen:
- Het lijsttoneel in de traditionele schouwburgen. Hier is meestal sprake van een vast, verhoogd podium, waar tegenover het publiek zit. Het publiek wordt van de spelers gescheiden door een gordijn, voordat het stuk begint. Als het doek opgaat, bestaat er nog altijd een zogenaamde vierde wand: de acteurs zijn zich als het ware niet bewust van de toeschouwers, ze bevinden zich in de wereld van het stuk. Dit is voortgekomen uit het 'kijkdoostheater' van de negentiende eeuw: daarin werd alles zo echt mogelijk verbeeld. Deze functie van theater is in onze tijd eigenlijk overgenomen door de film, maar het lijsttoneel is zeker niet verdwenen.
- Het vlakke vloer theater. Bij dit soort theater is geen sprake van een podium: de acteurs spelen op de vloer van de zaal en het publiek zit daar omheen, vaak op tribunes, vrij dicht bij de acteurs.
- Het open speelvlak: hiervan is sprake als het speelvlak en zaal bijna één geheel vormen. Het kan dan zijn dat zo'n zaal helemaal anders wordt ingericht: we spreken dan van een speciale montering. Zo kan het voorkomen dat het publiek zelfs tussen de acteurs zit, of dat het publiek bij elke scène op een andere manier moet kijken. Het Noord Nederlands Toneel had in seizoen 1997/98 bijvoorbeeld een montering, waarbij het publiek in het midden van de zaal op een tribune zat, die kon draaien; bij elke volgende scène kwam de hele tribune in beweging. Bij dit soort toneel zit het publiek altijd heel dicht bij de acteurs.
Ook de structuur van het plot geeft betekenis. We kennen de Aristotelische opbouw (zie teksten), de scenische opbouw (losse scènes waarbij je pas aan het einde ontdekt wat ze met elkaar te maken hebben) en de cyclische structuur (het stuk eindigt zoals het begon, zoals bij absurdistisch toneel).
Muziek
Muziek vormt een speciale vorm van betekenis. Het beïnvloed de stemming van het publiek vrij rechtstreeks. Door muziek in majeurklanken te laten horen, wordt een vrolijke stemming overgebracht, terwijl mineurklanken een sombere stemming overbrengen. Ook kan muziek het verstrijken van de tijd verbeelden. Voor sommige toneelstukken wordt speciaal muziek gecomponeerd, andere maken gebruik van bestaande werken.