Ontspannen
Als je aan mensen vraagt 'Waarom lees je fictie?', zeggen de meesten dat ze even helemaal ontspannen door in een andere wereld te stappen. Schrijvers proberen je dat makkelijk te maken door zo levendig mogelijk te beschrijven wat er gebeurt, hoe die wereld eruit ziet en wat de personages denken en voelen.
In periode 2B bereid je in een groepje een presentatie voor. Hier vind je de opdracht. De begrippen worden hieronder uitgelegd.
Tijdens de presentatie ga je in op de ruimte in het verhaal. Dit is de plaats, het weer en het tijdstip. Vaak bepalen die de sfeer in een situatie. De schrijver kiest bewust voor het beschrijven van de ruimte: hij kiest de plaats waar een verhaal zich afspeelt, hij bepaalt welke weersomstandigheden het beste passen bij de gebeurtenissen en hij besluit wanneer die zich afspelen. Zo kan hij kiezen voor een gezellige, enge, spannende of mysterieuze sfeer. Soms passen de weersomstandigheden goed bij de situatie waarin de hoofdpersoon zich bevindt, bijvoorbeeld:
• Het regent de hele dag en de hoofdpersoon voelt zich triest; er gebeurt iets vervelends.
• De zon schijnt op het strand en iedereen is vrolijk; de hoofdpersoon wordt verliefd.
Soms gebeurt er juist iets wat je helemaal niet verwacht: dan breekt er op een zonnig strand plotseling een onweer los.
Ook vertel je iets over de schrijfstijl van het boek (is het bijvoorbeeld chronologisch geschreven of niet)? Soms worden er in het verhaal tijdsprongen gemaakt. Het verhaal speelt zich in een bepaalde tijd af, maar plotseling wordt je meegenomen naar een gebeurtenis in het verleden. Dat noem je een flashback.
Ook interessant is om te kijken naar de verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd. De verteltijd is de tijd die nodig is om het boek te lezen. De vertelde tijd gaat over hoeveel tijd er in het boek verstrijkt. Dat kan zijn een uur, een jaar, een eeuw, enzovoort. Als een verhaal in werkelijkheid heel lang duurt, zal de schrijver tijdversnelling gebruiken. Zo kun je in korte tijd iets lezen over iets wat normaal gesproken heel lang duurt. Andersom kan natuurlijk ook. Soms gebeurt iets in een flits maar beschrijft de schrijver de gebeurtenis heel uitgebreid. Dit heet tijdvertraging.
Verder speelt het verhaal zich af in een bepaalde periode van de geschiedenis. Dit heet historische tijd. Je kunt dit vaak herkennen aan voorwerpen (postkoets, harnas, pruik, platenspeler, mobiele telefoon), omgangsvormen en taalgebruik.
Perspectief
Als een verhaal in de ik-vorm is geschreven, weet je alleen van de ik-persoon wat hij ziet, denkt en voelt. Van de andere personen weet je dat niet. Er is dan sprake van een ik-perspectief. Bij verhalen met een ik-perspectief kun je vaak goed met de hoofdpersoon meeleven.
Een verhaal kan ook in de hij/zij-vorm zijn geschreven. Er is dan een personaal perspectief of er is een alwetende verteller.
Bij een personaal perspectief weet je alleen van de hoofdpersoon wat hij ziet, denkt en voelt; van de bijfiguren weet je dat niet.
Als je van meerdere personages weet wat zij zien, denken en voelen, heb je te maken met een alwetende verteller. Deze verteller kan soms zelfs in de toekomst kijken: Toen Anton ’s ochtends wakker werd, wist hij nog niet wat voor ramp hem die middag zou overkomen.
Open/gesloten einde
Bij een open einde weet je niet hoe het verhaal verder afloopt. Dat wordt aan je eigen fantasie overgelaten. Bij een gesloten einde is het verhaal duidelijk afgerond. Je weet hoe het afloopt.
Personages
Het verhaal heeft in ieder geval één hoofdpersoon. Deze leer je goed kennen. Je komt te weten wat het karakter is: vrolijk, verlegen, behulpzaam, moedig, enzovoort. Dit merk je aan wat de hoofdpersoon zegt en doet en hoe hij/zij reageert op andere personages. Die andere personages noem je bijfiguren. Soms zijn dat er heel veel, soms maar weinig. Sommige bijfiguren leer je goed kennen, dit zijn de medespelers. Sommige komen slechts even voorbij, dit noem je de figuranten.
Spanning
De schrijver kan verschillende manieren gebruiken om het verhaal zo spannend te houden dat je door wilt lezen. Hij kan bijvoorbeeld een cliffhanger gebruiken aan het eind van het hoofdstuk, een situatie die je nieuwsgierig maakt, zodat je wilt weten hoe het afloopt. Ook kan hij uitgebreid stil staan bij de omgeving en die zo spannend beschrijven dat je wilt weten wat daar gaat gebeuren. Een andere manier is om te laten merken dat de hoofdpersoon iets weet wat jij nog niet weet of andersom, iets te verraden aan de lezer wat de hoofdpersoon nog niet weet. Dit noem je informatieverdeling.
Genres
Er zijn verschillende genres in boeken: thrillers, fantasy, romans, detective, science fiction, humor, oorlogsboeken, enzovoort.
Mening
Als je je mening geeft over een boek, gebruik je beoordelingswoorden (saai, leuk, spannend, interessant). Het is belangrijk dat je argumenten kunt geven, waarom je dat vindt.
Verdieping:
Net als kijken naar een voetbalwedstrijd leuker wordt, als je de spelregels kent, wordt het lezen van boeken ook leuker als je meer weet over de manier waarop boeken tot stand komen en hoe woorden jou mee kunnen nemen in een andere wereld. Door het lezen en bestuderen van boeken, ontdek je meer over jezelf.
In periode 2B bereid je in een groepje een presentatie voor. Hier vind je de opdracht. De begrippen worden hieronder uitgelegd.
Tijdens de presentatie ga je in op de ruimte in het verhaal. Dit is de plaats, het weer en het tijdstip. Vaak bepalen die de sfeer in een situatie. De schrijver kiest bewust voor het beschrijven van de ruimte: hij kiest de plaats waar een verhaal zich afspeelt, hij bepaalt welke weersomstandigheden het beste passen bij de gebeurtenissen en hij besluit wanneer die zich afspelen. Zo kan hij kiezen voor een gezellige, enge, spannende of mysterieuze sfeer. Soms passen de weersomstandigheden goed bij de situatie waarin de hoofdpersoon zich bevindt, bijvoorbeeld:
• Het regent de hele dag en de hoofdpersoon voelt zich triest; er gebeurt iets vervelends.
• De zon schijnt op het strand en iedereen is vrolijk; de hoofdpersoon wordt verliefd.
Soms gebeurt er juist iets wat je helemaal niet verwacht: dan breekt er op een zonnig strand plotseling een onweer los.
Ook vertel je iets over de schrijfstijl van het boek (is het bijvoorbeeld chronologisch geschreven of niet)? Soms worden er in het verhaal tijdsprongen gemaakt. Het verhaal speelt zich in een bepaalde tijd af, maar plotseling wordt je meegenomen naar een gebeurtenis in het verleden. Dat noem je een flashback.
Ook interessant is om te kijken naar de verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd. De verteltijd is de tijd die nodig is om het boek te lezen. De vertelde tijd gaat over hoeveel tijd er in het boek verstrijkt. Dat kan zijn een uur, een jaar, een eeuw, enzovoort. Als een verhaal in werkelijkheid heel lang duurt, zal de schrijver tijdversnelling gebruiken. Zo kun je in korte tijd iets lezen over iets wat normaal gesproken heel lang duurt. Andersom kan natuurlijk ook. Soms gebeurt iets in een flits maar beschrijft de schrijver de gebeurtenis heel uitgebreid. Dit heet tijdvertraging.
Verder speelt het verhaal zich af in een bepaalde periode van de geschiedenis. Dit heet historische tijd. Je kunt dit vaak herkennen aan voorwerpen (postkoets, harnas, pruik, platenspeler, mobiele telefoon), omgangsvormen en taalgebruik.
Perspectief
Als een verhaal in de ik-vorm is geschreven, weet je alleen van de ik-persoon wat hij ziet, denkt en voelt. Van de andere personen weet je dat niet. Er is dan sprake van een ik-perspectief. Bij verhalen met een ik-perspectief kun je vaak goed met de hoofdpersoon meeleven.
Een verhaal kan ook in de hij/zij-vorm zijn geschreven. Er is dan een personaal perspectief of er is een alwetende verteller.
Bij een personaal perspectief weet je alleen van de hoofdpersoon wat hij ziet, denkt en voelt; van de bijfiguren weet je dat niet.
Als je van meerdere personages weet wat zij zien, denken en voelen, heb je te maken met een alwetende verteller. Deze verteller kan soms zelfs in de toekomst kijken: Toen Anton ’s ochtends wakker werd, wist hij nog niet wat voor ramp hem die middag zou overkomen.
Open/gesloten einde
Bij een open einde weet je niet hoe het verhaal verder afloopt. Dat wordt aan je eigen fantasie overgelaten. Bij een gesloten einde is het verhaal duidelijk afgerond. Je weet hoe het afloopt.
Personages
Het verhaal heeft in ieder geval één hoofdpersoon. Deze leer je goed kennen. Je komt te weten wat het karakter is: vrolijk, verlegen, behulpzaam, moedig, enzovoort. Dit merk je aan wat de hoofdpersoon zegt en doet en hoe hij/zij reageert op andere personages. Die andere personages noem je bijfiguren. Soms zijn dat er heel veel, soms maar weinig. Sommige bijfiguren leer je goed kennen, dit zijn de medespelers. Sommige komen slechts even voorbij, dit noem je de figuranten.
Spanning
De schrijver kan verschillende manieren gebruiken om het verhaal zo spannend te houden dat je door wilt lezen. Hij kan bijvoorbeeld een cliffhanger gebruiken aan het eind van het hoofdstuk, een situatie die je nieuwsgierig maakt, zodat je wilt weten hoe het afloopt. Ook kan hij uitgebreid stil staan bij de omgeving en die zo spannend beschrijven dat je wilt weten wat daar gaat gebeuren. Een andere manier is om te laten merken dat de hoofdpersoon iets weet wat jij nog niet weet of andersom, iets te verraden aan de lezer wat de hoofdpersoon nog niet weet. Dit noem je informatieverdeling.
Genres
Er zijn verschillende genres in boeken: thrillers, fantasy, romans, detective, science fiction, humor, oorlogsboeken, enzovoort.
Mening
Als je je mening geeft over een boek, gebruik je beoordelingswoorden (saai, leuk, spannend, interessant). Het is belangrijk dat je argumenten kunt geven, waarom je dat vindt.
Verdieping:
Net als kijken naar een voetbalwedstrijd leuker wordt, als je de spelregels kent, wordt het lezen van boeken ook leuker als je meer weet over de manier waarop boeken tot stand komen en hoe woorden jou mee kunnen nemen in een andere wereld. Door het lezen en bestuderen van boeken, ontdek je meer over jezelf.