In de toetsplanner zie je wat je moet kunnen op het gebied van spreken en luisteren. De theorie vind je in Nieuw Nederlands.
Een verdere toelichting vind je hieronder:
Interviewen
Een leuke manier om informatie te verzamelen (naast lezen) is het houden van een interview.
Belangrijk daarbij is dat je je goed voorbereidt.
Zo bereid je een interview voor:
• Stel vast wat het onderwerp is.
• Bepaal de deelonderwerpen waarover je informatie wilt hebben.
• Bedenk open vragen over het onderwerp en de deelonderwerpen.
• Schrijf de vragen op.
Zo houd je een interview:
• Vertel je gesprekspartner waarom je dit interview houdt en wat je met de
informatie gaat doen, bijvoorbeeld een artikel schrijven.
• Stel de vragen.
– Vraag naar feiten, bijvoorbeeld ‘Hoe oud is zij nu?’
– Vraag naar meningen, bijvoorbeeld ‘Wat vond u van de show?’
• Noteer de belangrijkste informatie in steekwoorden.
• Vraag naar voorbeelden als een antwoord te algemeen is.
• Vraag door met vervolgvragen als een antwoord onduidelijk is,
bijvoorbeeld ‘Kunt u dat uitleggen?’, ‘Wat bedoelt u precies?’ of ‘Maar wat is
nu de kern van het probleem?’
• Stel controlevragen of herhaal een antwoord in je eigen woorden om te
bepalen of je de ander begrijpt, bijvoorbeeld: ‘Dus u vindt …’
• Controleer je aantekeningen en bewaar die om ze uit te werken.
Je gaat hier een filmpje zien waarbij je tussendoor vragen worden gesteld over de theorie. Zo zie je hoe deze in de praktijk wordt toegepast.
Een verdere toelichting vind je hieronder:
Interviewen
Een leuke manier om informatie te verzamelen (naast lezen) is het houden van een interview.
Belangrijk daarbij is dat je je goed voorbereidt.
Zo bereid je een interview voor:
• Stel vast wat het onderwerp is.
• Bepaal de deelonderwerpen waarover je informatie wilt hebben.
• Bedenk open vragen over het onderwerp en de deelonderwerpen.
• Schrijf de vragen op.
Zo houd je een interview:
• Vertel je gesprekspartner waarom je dit interview houdt en wat je met de
informatie gaat doen, bijvoorbeeld een artikel schrijven.
• Stel de vragen.
– Vraag naar feiten, bijvoorbeeld ‘Hoe oud is zij nu?’
– Vraag naar meningen, bijvoorbeeld ‘Wat vond u van de show?’
• Noteer de belangrijkste informatie in steekwoorden.
• Vraag naar voorbeelden als een antwoord te algemeen is.
• Vraag door met vervolgvragen als een antwoord onduidelijk is,
bijvoorbeeld ‘Kunt u dat uitleggen?’, ‘Wat bedoelt u precies?’ of ‘Maar wat is
nu de kern van het probleem?’
• Stel controlevragen of herhaal een antwoord in je eigen woorden om te
bepalen of je de ander begrijpt, bijvoorbeeld: ‘Dus u vindt …’
• Controleer je aantekeningen en bewaar die om ze uit te werken.
Je gaat hier een filmpje zien waarbij je tussendoor vragen worden gesteld over de theorie. Zo zie je hoe deze in de praktijk wordt toegepast.
Periode 2B: discussie
Deze periode ga je discussiëren. Tijdens het toetsmoment krijg je hier een cijfer voor. Je moet hiervoor in staat zijn een standpunt te formuleren en deze te onderbouwen met argumenten (zie ook theorie hierover bij lezen). Je kunt luisteren naar andermans standpunt en deze onderscheiden van argumenten. Je kunt feiten en meningen uit elkaar houden. Je kunt het woord nemen met een vaste frase. Je kunt goed naar elkaar luisteren en reageren op elkaar. Je kunt aangeven waarom je het wel/niet met een ander eens bent.
Bij sommige discussies is er een voorzitter die de leiding heeft. Als er geen voorzitter is, nemen de deelnemers de voorzitterstaken over.
Zo leid je een discussie als voorzitter:
• Leid de discussie in: vertel wat het onderwerp is en wie de deelnemers zijn.
• Geef de sprekers het woord.
• Laat elke deelnemer voldoende aan het woord komen.
• Grijp in als een spreker te veel afdwaalt van het onderwerp.
• Vat zo nu en dan de discussie samen.
• Sluit de discussie af, zo mogelijk met een conclusie.
Zo voer je een discussie:
• Geef duidelijk je standpunt.
• Geef kort goede argumenten voor je standpunt.
• Spreek rustig en duidelijk.
• Kijk en luister aandachtig naar de andere deelnemers.
• Laat anderen uitspreken.
• Neem het woord met een frase (een korte zin) als ‘Daar wil ik graag op reageren’ of ‘Mag ik daar wat over zeggen?’
• Reageer op de argumenten van de ander(en) en maak duidelijk waarom je het daar wel of niet mee eens bent.
Bij sommige discussies is er een voorzitter die de leiding heeft. Als er geen voorzitter is, nemen de deelnemers de voorzitterstaken over.
Zo leid je een discussie als voorzitter:
• Leid de discussie in: vertel wat het onderwerp is en wie de deelnemers zijn.
• Geef de sprekers het woord.
• Laat elke deelnemer voldoende aan het woord komen.
• Grijp in als een spreker te veel afdwaalt van het onderwerp.
• Vat zo nu en dan de discussie samen.
• Sluit de discussie af, zo mogelijk met een conclusie.
Zo voer je een discussie:
• Geef duidelijk je standpunt.
• Geef kort goede argumenten voor je standpunt.
• Spreek rustig en duidelijk.
• Kijk en luister aandachtig naar de andere deelnemers.
• Laat anderen uitspreken.
• Neem het woord met een frase (een korte zin) als ‘Daar wil ik graag op reageren’ of ‘Mag ik daar wat over zeggen?’
• Reageer op de argumenten van de ander(en) en maak duidelijk waarom je het daar wel of niet mee eens bent.