Inspiratie en discipline
Teksten schrijf je om iets over te dragen aan je lezer. Je schrijft met een doel. Dat betekent niet dat je lukraak maar wat op papier kunt zetten. De kans is dan groot dat de lezer je gedachtegang niet kan volgen omdat je al associërend schrijft. Vandaar dat een schrijver een bouwplan maakt. Dat helpt om een goede structuur neer te zetten.
Voorbereiding schrijftoets periode 1A
Voorbereiding schrijftoets. De toets bestaat uit twee onderdelen. Voor beide onderdelen herhaal je de theorie die je voor het proefwerk Lezen hebt geleerd. In plaats van te lezen wat een ander heeft geschreven, schrijf je wat een ander gaat lezen. Precies omgekeerd dus en daarom gebruik je dezelfde kennis!
In je toetsplanner staat wat je precies moet kunnen voor de toets. De woordenschat die je moet leren vind je op de pagina woordenschat.
Deze theorie is ook nuttig bij het schrijven van teksten:
- Onderwerp, deelonderwerp, hoofdgedachte, kernzin.
- Tekstverbanden en signaalwoorden.
NIEUW:
- Formuleren:
- Correct formuleren met verwijswoorden.
- Variatie in woordkeus en zinsopbouw
- Voorbeelden gebruiken.
Oefeningen: alle oefeningen kun je doen op Wikiwijs.
Google Forms om te checken of je de leerdoelen hebt bereikt.
Rubric toets
Klik hier voor de rubric. Hier zie je precies waarop je schrijfwerk beoordeeld wordt.
In je toetsplanner staat wat je precies moet kunnen voor de toets. De woordenschat die je moet leren vind je op de pagina woordenschat.
Deze theorie is ook nuttig bij het schrijven van teksten:
- Onderwerp, deelonderwerp, hoofdgedachte, kernzin.
- Tekstverbanden en signaalwoorden.
NIEUW:
- Formuleren:
- Correct formuleren met verwijswoorden.
- Variatie in woordkeus en zinsopbouw
- Voorbeelden gebruiken.
Oefeningen: alle oefeningen kun je doen op Wikiwijs.
Google Forms om te checken of je de leerdoelen hebt bereikt.
Rubric toets
Klik hier voor de rubric. Hier zie je precies waarop je schrijfwerk beoordeeld wordt.
Voorbereiding schrijftoets periode 2A
Deze periode ga je een tekst schrijven waarmee je iemand wilt overtuigen. Naast de theorie van de vorige periode (zie hierboven), moet je het volgende weten:
Een overtuigende tekst schrijven:
Met een overtuigende tekst probeer je lezers te winnen voor jouw mening. Een overtuigende tekst bevat een duidelijk standpunt: jouw idee over een
kwestie. Voor dat standpunt geef je goede argumenten: je maakt duidelijk waarom je dat standpunt inneemt. In je argumenten kun je feiten
noemen die jouw standpunt ondersteunen.
Zo schrijf je een overtuigende tekst
• Maak een bouwplan:
– Noem bij Inleiding het onderwerp en jouw standpunt.
– Noem bij Middenstuk een voor een de argumenten en neem voor elk argument een aparte alinea.
– Baseer je argumenten op feiten.
– Noteer in kolom D van het bouwplan zo veel mogelijk steekwoorden.
– Noem bij Slot nogmaals je standpunt.
• Schrijf de inleiding: omschrijf het onderwerp en kondig je standpunt aan met signaalwoorden zoals Ik vind …, Ik ben van mening dat …, In onze
ogen moet ….
• Gebruik in het middenstuk bij elk nieuw argument signaalwoorden voor een opsomming: om te beginnen, bovendien, vervolgens, daarnaast, ook,
ten slotte.
• Herhaal in het slot kort je standpunt.
• Gebruik in het slot signaalwoorden voor een conclusie: al met al, kortom, dus.
Schrijven voor je doelgroep
Als je een tekst schrijft, moet je weten voor wie de tekst bedoeld is: de doelgroep. Die kan bijvoorbeeld bestaan uit jonge kinderen, leeftijdgenoten,
ouders of 55-plussers. Soms is een doelgroep heel breed en algemeen, bijvoorbeeld: alle Rotterdammers. Sommige doelgroepen zijn specifieker:
buurtgenoten, ouders met peuters, natuurliefhebbers, docenten, voetbalfans.
Bij het schrijven moet je rekening houden met die doelgroep: je schrijft publiekgericht.
Zo schrijf je publiekgericht:
• Bepaal uit wat voor mensen de doelgroep bestaat; denk bijvoorbeeld aan: leeftijd van de doelgroep, belangstelling, werk, geslacht, gezondheid,
hobby’s.
• Presenteer het onderwerp zó dat je de interesse van de doelgroep wekt; bepaal wat voor nieuws je het publiek kunt vertellen over het onderwerp
en maak dat duidelijk, bijvoorbeeld door te schrijven ‘Maar wat u nog niet weet …’.
• Stel je schrijfdoel vast: informeren, amuseren, overtuigen of activeren. Kies de juiste toon: bij informeren bijvoorbeeld gebruik je een zakelijke
toon, bij activeren ben je enthousiast.
• Let op je taalgebruik: ouderen spreek je in je tekst aan met ‘u’, jongeren met ‘je’; gebruik alleen woorden die je zelf begrijpt; voor kinderen schrijf je
korte zinnen met eenvoudige woorden.
• Kies een lay-out die bij de doelgroep past; in een tekst voor jongeren kun je veel kleuren en afbeeldingen gebruiken; volwassenen bereik je beter
met een rustige lay-out.
Stijlfiguren
Om bepaalde stukken uit je tekst extra te benadrukken, kun je stijlfiguren gebruiken, zoals tegenstelling (arm-rijk), herhaling (woorden meerdere keren laten terugkomen), opsomming en overdrijving (Het is toch waanzinnig interessant!).
Ook is het handig als je de theorie over 'lezen' doorneemt. De kenmerken van een tekst moet je zelf kunnen toepassen in de door jou geschreven tekst.
Een overtuigende tekst schrijven:
Met een overtuigende tekst probeer je lezers te winnen voor jouw mening. Een overtuigende tekst bevat een duidelijk standpunt: jouw idee over een
kwestie. Voor dat standpunt geef je goede argumenten: je maakt duidelijk waarom je dat standpunt inneemt. In je argumenten kun je feiten
noemen die jouw standpunt ondersteunen.
Zo schrijf je een overtuigende tekst
• Maak een bouwplan:
– Noem bij Inleiding het onderwerp en jouw standpunt.
– Noem bij Middenstuk een voor een de argumenten en neem voor elk argument een aparte alinea.
– Baseer je argumenten op feiten.
– Noteer in kolom D van het bouwplan zo veel mogelijk steekwoorden.
– Noem bij Slot nogmaals je standpunt.
• Schrijf de inleiding: omschrijf het onderwerp en kondig je standpunt aan met signaalwoorden zoals Ik vind …, Ik ben van mening dat …, In onze
ogen moet ….
• Gebruik in het middenstuk bij elk nieuw argument signaalwoorden voor een opsomming: om te beginnen, bovendien, vervolgens, daarnaast, ook,
ten slotte.
• Herhaal in het slot kort je standpunt.
• Gebruik in het slot signaalwoorden voor een conclusie: al met al, kortom, dus.
Schrijven voor je doelgroep
Als je een tekst schrijft, moet je weten voor wie de tekst bedoeld is: de doelgroep. Die kan bijvoorbeeld bestaan uit jonge kinderen, leeftijdgenoten,
ouders of 55-plussers. Soms is een doelgroep heel breed en algemeen, bijvoorbeeld: alle Rotterdammers. Sommige doelgroepen zijn specifieker:
buurtgenoten, ouders met peuters, natuurliefhebbers, docenten, voetbalfans.
Bij het schrijven moet je rekening houden met die doelgroep: je schrijft publiekgericht.
Zo schrijf je publiekgericht:
• Bepaal uit wat voor mensen de doelgroep bestaat; denk bijvoorbeeld aan: leeftijd van de doelgroep, belangstelling, werk, geslacht, gezondheid,
hobby’s.
• Presenteer het onderwerp zó dat je de interesse van de doelgroep wekt; bepaal wat voor nieuws je het publiek kunt vertellen over het onderwerp
en maak dat duidelijk, bijvoorbeeld door te schrijven ‘Maar wat u nog niet weet …’.
• Stel je schrijfdoel vast: informeren, amuseren, overtuigen of activeren. Kies de juiste toon: bij informeren bijvoorbeeld gebruik je een zakelijke
toon, bij activeren ben je enthousiast.
• Let op je taalgebruik: ouderen spreek je in je tekst aan met ‘u’, jongeren met ‘je’; gebruik alleen woorden die je zelf begrijpt; voor kinderen schrijf je
korte zinnen met eenvoudige woorden.
• Kies een lay-out die bij de doelgroep past; in een tekst voor jongeren kun je veel kleuren en afbeeldingen gebruiken; volwassenen bereik je beter
met een rustige lay-out.
Stijlfiguren
Om bepaalde stukken uit je tekst extra te benadrukken, kun je stijlfiguren gebruiken, zoals tegenstelling (arm-rijk), herhaling (woorden meerdere keren laten terugkomen), opsomming en overdrijving (Het is toch waanzinnig interessant!).
Ook is het handig als je de theorie over 'lezen' doorneemt. De kenmerken van een tekst moet je zelf kunnen toepassen in de door jou geschreven tekst.