Theater bestaat al eeuwenlang. Doordat theaterstukken bewaard zijn gebleven, hebben we een mooie kijk op de samenleving uit de verschillende eeuwen gekregen. Wat belangrijk werd gevonden, wat je wel of niet kon zeggen, wat grappig gevonden werd, het is allemaal op te maken uit de theaterstukken. Theater bood schrijvers een podium om hun kijk op de maatschappij, economie en de politiek weer te geven. De mening of het inzicht van de schrijver klinkt door in de teksten.
We richten ons bij de geschiedenis vooral op toneel: een theatervorm waarbij de lichaamstaal en tekst van de spreker centraal staat. Andere theatervormen zijn bijvoorbeeld mime, opera en cabaret. Vaak lopen die vormen door elkaar heen en beïnvloeden ze elkaar.
Je vindt hier informatie over vijf belangrijke toneelperiodes: het Griekse theater, het Middeleeuwse theater, het Elizabethaanse theater, het Italiaanse theater in de Renaissance en het moderne theater.
Oorspronkelijk was spelen en nabootsen een manier om in contact te komen met de goden of ze gunstig te stemmen. Er werden rituelen bedacht met vaste handelingen, muziek, zang en dans. Ook werden zo de verhalen overgedragen waarbij de onzichtbare hogere machten en hun krachten uitgebeeld werden. Vaak was iedereen betrokken bij het spel, zowel de spelers als het publiek. De rol van het publiek is steeds kleiner geworden.
Tegenwoordig noemen we iets theater als een uitbeelding de volgende elementen heeft: er moet een speciale plaats zijn om te spelen, er is een spel nodig, er zijn spelers en toeschouwers nodig.
Het Griekse theater
Het Griekse theater is de bron van de huidige theatertraditie. Veel van de vormen die de Grieken al rond 1200 v. Chr. gebruikten, worden nu nog steeds toegepast. Er zijn twee belangrijke vormen uit de Griekse tijd bewaard gebleven: de tragedie en de komedie.
De Griekse tragedies gingen over oorlogen, zoals de slag om Troje. De personages spraken in dichtvorm. De gesprekken werden regelmatig onderbroken door een ‘koor’ die commentaar op de gebeurtenissen leverde.
Het Griekse theater komt voort uit gezongen liederen, ter ere van Dionysos (god van wijn en vruchtbaarheid). Deze verering raakte in Griekenland bekend via Klein-Azië. Langzamerhand ontstond een vorm waarbij een speler zich losmaakte van de groep zangers en met hen in dialoog trad. Deze ene persoon vervulde meerdere rollen. Al gauw werden die verschillende rollen door verschillende spelers vertolkt. Uit die tijd (5e eeuw voor Christus) zijn er in totaal 32 teksten bewaard gebleven van drie tragedieschrijvers: Aeschylos, Sophocles en Euripides.
In Athene werden wedstrijden gehouden, waarbij prijzen werden uitgeloofd voor de beste tekst, de beste voorstelling en de beste speler. Net als de Grammy Awards tegenwoordig! Tragedieschrijvers leverden een trilogie in: drie stukken die met elkaar in verband stonden. De jury koos drie kandidaten die mochten meedoen. Na elke trilogie werd een satyrspel gespeeld. Een rijke Athener betaalde de kosten voor de kostuums, de musici en de training van het koor. Dat heet choregus. De staat betaalde de acteurs en de schrijver.
In het begin waren de voorstellingen gratis voor het publiek. Later moest er worden betaald. Er werd een fonds opgericht dat de kaartjes betaalde voor mensen die dat zelf niet konden. Men vond dat elke vrije man uit de Griekse maatschappij het recht had om naar het theater te gaan. Voor vrouwen en slaven gold dat recht niet. Het is onbekend of deze twee groepen toch het theater konden bezoeken.
Kenmerken van een tragedie:
Vaste opbouw Griekse tragedie (Aristotelische opbouw):
Elk stuk bestaat uit een proloog (gedeelte voordat het koor opkomt), parodos (het eerste koorlied), stasimon (tweede koorlied), kommos (klaaglied van het koor en de acteurs) en exodos (het slot, het koor vertrekt). Het deel tussen twee koorzangen wordt episode genoemd. Tegenwoordig noemen we dat de bedrijven van een stuk.
Het koor bestond uit twaalf tot vijftien personen. Functies van het koor:
De functie van het toneel was om uiting te geven aan gevoelens van angst en medelijden. Door mee te leven met het spel kon het publiek zijn eigen gevoelens kwijt. Na afloop ging het dan gesterkt en gereinigd naar huis. Dit wordt de catharsis genoemd (emotionele schoonmaak).
Komedie
Zoals gezegd moesten toneelschrijvers na hun trilogie een komedie spelen (satyrspel) bij de wedstrijden in Athene.
Het saterspel is vernoemd naar het koor dat uit half menselijk/half dierlijke wezens bestond. De goden en helden werden hierin belachelijk gemaakt. Het bestond voor een groot deel uit wilde dansen, onbeschaafde taal en obscene gebaren. De structuur van een saterspel was vergelijkbaar met die van de tragedie, omdat de handeling ook verdeeld was in een serie episodes met interpuncties van het koor. De taal was minder poëtisch, meer alledaags.
Er zijn niet veel stukken overgebleven maar uit de stukken die er zijn, zijn verschillende elementen te halen, zoals veel woordspelingen, parodie, nep-speeches en farce. Komedies hadden ook de bedoeling om de absurditeit van de werkelijkheid duidelijk te maken, in die tijd bijvoorbeeld de enorme schranspartijen, drankmisbruik, rijkdom en nietsdoen.
Basisstructuur:
Het Middeleeuwse theater
Theater was volgens de christelijke leer gevaarlijk en verderfelijk. Monniken waren de enigen die konden schrijven, dus er werden geen toneelspelen geschreven. Rond de elfde en twaalfde eeuw werden geloofsverhalen uitgebeeld in de kerk. Er ontstond een soort decorbouw waarbij de verschillende achtergronden klaar stonden op het toneel. De acteurs verhuisden per scène naar een ander deel van het decor.
Aanvankelijk werd het spel opgevoerd door de priesters en koorknapen. Later mochten ook leken meedoen (alleen mannen). Vervolgens begon men ook op straat stukken op te voeren. Meestal stukken die niet geschikt waren om in de kerk op te voeren. Er werd spreektaal gebruikt en de onderwerpen werden minder religieus.
Mysteriespelen
In het mysteriespel stond een bepaald geloofsmysterie centraal. Dit waren verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament die werden uitgebeeld in de kerk.
Mirakelspelen en moraliteiten
Na de mysteriespelen ontstonden in de 15e en 16e eeuw de mirakelspelen en moraliteiten. Het beroemdste mirakelspel is ongetwijfeld Mariken van Nimweghen (ongeveer 1500), over een meisje dat verleid wordt door de duivel maar uiteindelijk toch God weer vindt.
Landjuwelen
In deze periode kwamen er ook weer wedstrijden in de dicht- en toneelkunst. De prijs werd het ‘juweel’ genoemd. De stukken werden beoordeeld op literaliteit, scenische kwaliteit én op hoe ze antwoord gaven op een levensvraag (godsdienstig of moreel).
De stukken waren meestal lange twistgesprekken tussen allegorische figuren, zoals de Deugd, de Wellust en de Rijke. Er traden dus menselijke eigenschappen en andere abstracte begrippen op in de vorm van personages zoals de Dood, het Bezit, de Vriendschap, de Schoonheid. De belangrijkste bedoeling van het optreden van deze zogeheten personificaties was, dat de toeschouwers er wat van zouden opsteken en dat het goede in hen zou worden gestimuleerd. De beroemdste middeleeuwse tekst uit Nederland is Elckerlyc (Iedereen) die door de Dood gehaald wordt, waarna hij in "Deugd", de enige eigenschap vindt die hem in zijn confrontatie met God vergezelt. Om de lange discussies te verlevendigen, werden er vaak tableaux vivants ingelast.
Het komische aspect
Al snel werden in het middeleeuwse spel komische personages en stukken ingelast. Bijvoorbeeld de werklieden bij de toren van Babel die een komische dialoog kregen. Maar ook de duivel en zijn handlangers waren tragi-komische figuren.
Wereldlijk toneel
Op kermissen en jaarmarkten werden meer vrije vormen van theater gebracht met acrobaten, vuurspuwers, worstelaars, dansers, verhalenvertellers en minstrelen. Ook werden er klassiek-Romeinse stukken voorgelezen waarbij spelers het verhaal uitbeelden.
De kerk was niet blij met deze stukken omdat de kerk ook vaak op de hak werd genomen.
Abele spelen
Er zijn uit deze tijd ook ernstige toneelspelen die over wereldse zaken gaan, zoals Esmoreit, Gloriant, Lanseloet van Denemarken en Vanden winter ende vanden somer.
Het zijn romantische verhalen over ridders waarin de hoofse manieren werden uitgebeeld (hoe je met elkaar om hoort te gaan).
Na een abel spel werd een sotternie gespeeld (een korte klucht). Hierin werden dagelijks situaties op de hak genomen, bijvoorbeeld een ruzie tussen een vrouw en haar domme man (hier stamt Jan Klaassen en Katrijn vanaf).
Het Italiaanse theater in de Renaissance
In deze tijd ontstond een grote verandering. De macht van de kerk werd kleiner en vervangen door humanistische idealen over hoe de mens tot zichzelf zou kunnen komen en hoe mensen dan met elkaar zouden samenleven. Dat begon in Italië omdat dat heel centraal lag. Er kwamen hier ideeën tezamen uit het Byzantijnse rijk, de islam en andere zuidelijke culturen. Er gebeurde veel nieuws in de kunst; de schilder Giotto (1266-1337) brak met de strakke voorschriften van de middeleeuwse kunst, Petrarcha (1304—1374) modelleerde zijn schrijfstijl naar Cicero en Seneca, en behandelde menselijke in plaats van theologische onderwerpen, en Boccaccio (1313-1375) schreef een verdediging voor niet-religieuze schrijvers en een vlammend betoog voor de menselijk levenslust in Decamerone. Ook het theater veranderde. De religieuze stukken werden verboden in Parijs. Italiaanse rijken financierden stukken die geïnspireerd waren op de stukken uit de Griekse traditie.
Classicisme
In de Renaissance werd het klassieke drama herontdekt. De aristotelische opbouw werd streng toegepast. De komedie en tragedie werden weer in ere hersteld. Ook ontstond er een nieuw genre van het herdersspel, de pastorale. In deze stukken ging het om verfijnde gevoelens en liefdesgeschiedenis (wat ook weer doet denken aan de hoofste manieren uit de Middeleeuwen). Tussen de stukken door werden intermezzi opgevoerd: spektakelachtige scènes met muziek en dans. Deze waren geïnspireerd op de klassieke mythologie omdat je verhalen met zeemonsters, vliegende paarden en draken zo mooi spectaculair kon gebruiken.
Theaterbouw
Voor al dat spektakel was een goede ruimte nodig. Er werden speciale theaters gebouwd, ook weer geïnspireerd op de Grieken. Op de decors werd voor het eerst gewerkt met schilderingen in perspectief om ruimte te creëren.
Opera
In de tweede helft van de zestiende eeuw raakte een groep wetenschappers en kunstenaars uit Florence geïnteresseerd in de vraag op wat voor manier de oude Grieken muziek in hun tragedies hadden gebruikt. Het was bekend dat er was gezongen, gedanst en gemusiceerd en dat de onderwerpen vaak uit oude goden- en heldenverhalen werden gehaald. De groep Italianen probeerde stukken met een soortgelijke thematiek te ontwikkelen, wat in 1597 leidde tot de 'opera' Dafne op muziek van Jacopo Peri. Tien jaar later creëerde de eerste grote operacomponist Claudio Monteverdi (15671643) zijn opera Orfeo. In de daarop volgende jaren leidde deze van oorsprong op zang en spektakel gerichte theatervorm tot een steeds ingenieuzer gebruik van decors en effecten in het theater. Teksten waren vooral gebaseerd op oudere teksten. Ze waren meer academisch georiënteerd, cerebraal (gericht op de hersenen) en rationeel (het gebruik van je verstand).
Commedia dell'arte
In deze stukken ging het vooral om de acteur. Ingewikkelde decors kwamen hier niet aan te pas. Het ging om het spel en het improvisatievermogen van de acteurs, om de uitdrukkingskracht van gebaar, beweging en houding. De stukken werden zowel binnen als buiten opgevoerd, vaak op een eenvoudig podium zoals bij de Middeleeuwse kluchten. Als richtlijn voor het spel diende een basisscenario, een soort samenvatting van het stuk waarin in grote lijnen stond aangegeven wat er moest gebeuren. Iedere commedia dell' arte -acteur was gespecialiseerd in één van de standaardkarakters of typen. Je kunt ze grofweg in drie soorten indelen: de jonge geliefden, de knechten en de mensen met een beroep. De laatste twee categorieën droegen maskers, terwijl op lachwekkende wijze hun slechte eigenschappen werden uitgebeeld.
Het Elizabethaanse theater
Er werd veel opgetreden in openluchttheaters. Decors waren vrijwel verdwenen. De auteurs beschreven de omgeving in plaats van dat het publiek het zag. Dat noem je het ‘gesproken decor’. Die vorm lijkt op de middeleeuwen, terwijl de inhoud van de stukken doet denken aan de Renaissance, vanwege de boodschap in het spel die mensen aan het denken moest zetten.
In 1575 is het eerste theater in London gebouwd. Daarvoor vonden voorstellingen plaats op straat of in de kroeg. Het stadsbestuur verbood dergelijke bijeenkomsten vaak omdat er vaak ruzies waren tijdens of na de voorstelling. Bovendien was men bang voor verspreiding van de pest. Ook vonden ze de inhoud van de stukken vaak geen goed voorbeeld voor de mens.
Koningin Elizabeth I beschermde bepaalde theatergroepen zodat ze toch konden optreden, vandaar de naam Elizabethaans theater. Andere theatergezelschappen speelden buiten de stadsmuren, waar de wetten niet gehandhaafd werden.
In de Elizabethaanse openluchttheaters mocht iedereen komen. Men speelde vaak overdag, zodat er geen verlichting nodig was.
Shakespeare en zijn tijdgenoten
De beroemdste toneelschrijver uit deze periode is William Shakespeare (1564-1616). Hij was mede-eigenaar van een theater buiten de stadsmuren. Hij schreef de stukken en regisseerde ze ook. Hij liet zich inspireren door oude toneelstukken, boeken en mythische verhalen. In zijn toneelstukken komen allerlei mensen aan het woord die hun eigen visie verwoorden. Zo krijgt het publiek allerlei standpunten voorgeschoteld waar het vervolgens zelf over kan nadenken.
Kenmerken van zijn geschreven toneelstukken zijn:
Kenmerken van de voorstellingen van Shakespeare zijn:
Na deze bloeiperiode raakte het theater weer in verval. Er waren geen goede schrijvers of acteurs meer en het publiek bleef weg uit het theater. Uiteindelijk werd het weer opgepakt door de rijkere klasse.
Het moderne theater
In bepaalde periodes had het theater een moraliserende werking (duidelijk maken hoe het hoort of hoe je moest denken over dingen), afgewisseld door periodes waarin vermaak centraal stond. Na een tijd waarin het theater wat luchtiger was, ontstond weer vraag naar stukken die tot nadenken stemden en die verband hielden met het échte leven. In de laat-negentiende eeuw bijvoorbeeld gingen stukken over incest, echtscheiding en prostitutie. Deze stroming heet het realisme. Een beroemde schrijver was Tsechov (uit Rusland).
De Noor Henrik Ibsen (o.a. Peer Gynt) gaf een duidelijk beeld van hoe mensen leefden en dat werd als confronterend beschouwd. De Engelsman George Bernard Shaw (o.a. My Fair Lady) volgde Ibsens voorbeeld en besprak sociale problemen van die tijd.
Ook het decor moest zo realistisch mogelijk worden. Alles werd zo natuurgetrouw mogelijk weergegeven. Aan de rekwisieten en kostuums werd veel aandacht besteed. Er werden driedimensionale decors gebouwd. Het was in deze tijd ook dat de zaal donker werd gemaakt en het toneel verlicht. Zo werden mensen niet afgeleid en konden ze helemaal in het stuk raken.
De acteurs moesten zich houden aan de tekst en deze zo natuurlijk mogelijk uitspreken. De gebaren werden kleiner en er werden realistische dialogen gevoerd. De acteurs deden alsof het publiek er niet was en speelden natuurgetrouw. Er ontstond een behoefte aan een regisseur, iemand die de spelers kon aansturen in hun spel.
Rond 1885 ontstond de stroming van het symbolisme. Theatermakers vonden dat die realistische decors weinig fantasie van het publiek vroegen. Zij vonden dat de werkelijkheid niet rechtsreeks hoefde te worden weergegeven maar dat er naar verwezen moest worden met symbolen en vergelijkingen. Die moesten een sfeer oproepen die via het gevoel kon worden begrepen. Het decor werd dus minder uitgewerkt. Er werden abstracte vormen gebruikt.
Theater in Nederland
Ook in Nederland onstond een burgerlijk toneel, dicht bij de leefwereld van het gewone publiek. In de negentiende eeuw werden de stukken melodramatisch: simpele karakters, grote contrasten tussen goed en kwaad en muziek onder de voorstelling. Ook waren er kluchten en blijspelen. De theaters werden vooral bezocht door arbeiders. Zij lieten zich helemaal meevoeren in het spel en vaak was het dan ook luidruchtig in de zaal.
In 1870 werd het Nederlandsch Tooneelverbond opgericht. Er kwam een nieuwe toneelschool in Amsterdam (1874). Koning Willem III hield van toneel en gaf het theatergezelschap Het Nederlandsch Tooneel financiële steun.
Ook in Nederland kwam een toneelvernieuwing op gang, mede dankzij Eduard Verkade (zakenman). Hij startte een toneelgezelschap waar de regisseur een belangrijke rol kreeg. Zijn visie moest zichtbaar worden. Iets wat tegenwoordig nog steeds zo is. Zij stonden een symbolistische werkwijze voor. Vanaf 1875 kwam het realisme in het Nederlands toneel, onder andere in het stuk ‘Op hoop van zegen’ over de visserij. Thema’s die gespeeld werden, waren het lot van de laagste sociale klassen, het denken in ghetto’s, en burgerlijke hypocrisie (huichelarij). Het was populair. Een grote groep mensen begreep de stukken, het werd geloofwaardig gespeeld, de taal was alledaags, het sloot aan bij de smaak van het publiek en het wisselde serieuze boodschappen af met grappen.
In de jaren twintig en dertig groeide er in het Duitse theater de behoefte om een boodschap mee te geven. Brecht bijvoorbeeld wilde de mensen bewust maken van de problemen van die tijd, zoals armoede, fascisme en onrechtvaardigheid. Hij wilde dat theater ertoe leidde dat die problemen opgelost werden in plaats van dat mensen naar het theater gingen om even te ontsnappen aan de werkelijkheid. Om mensen aan te zetten tot denken, moesten ze niet meegevoerd worden ín het stuk, maar een zekere afstand bewaren. Daartoe werden vervreemdingstechnieken ingezet, iets waardoor mensen zich bleven realiseren dat het niet echt was, wat zij zagen. Dat werd gedaan door maskers, een vertellersfiguur of door het toneelstuk zich in een ver land te laten afspelen (terwijl het eigenlijk over een situatie dichtbij ging). Decorwisselingen gebeurden vaak in beeld, zodat het publiek er zich bewust van bleef dat het ging om toneelspel.
In de jaren vijftig ontstond het absurdisme. Het uitgangspunt was het idee dat het leven van de mens geen diepere betekenis heeft, dat het zinloos is. Dat werd verbeeld in volkomen zinloze, absurde taferelen. In de toneelstukken werd ook niet echt gecommuniceerd: mensen vallen in herhalingen, praten langs elkaar heen, zeggen niets of praten wartaal.
Er waren meer experimenten, zoals het toneelspelen middels improvisaties in plaats van voorbedachte teksten.
In Nederland werden de experimenten de kop ingedrukt door de Duitse overheersing.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er vooral blijspelen om te ontsnappen aan de sombere werkelijkheid van de oorlog. Toen het financieel weer wat beter ging, ging steeds meer publiek naar het theater. Ook de overheid besloot theater te subsidiëren. Cultuur moest bijdragen aan beschaving. Er moesten goede toneelstukken vertoond worden als tegenhanger van de oppervlakkige massacultuur die vanuit de VS overwaaide, ook middels TV.
Vanaf de jaren zestig ontstonden er allerlei stromingen die zich verzetten tegen de overheid en de gevestigde orde. Ze wilden meer zeggenschap over wat er op het toneel kwam. Dit was namelijk moeilijk omdat de overheid de subsidie introk als de inhoud van een stuk hen niet beviel. Uiteindelijk kwamen er experimentele stukken en veel meer groepen die toneel speelden. De overheid steunde hen uiteindelijk ook.
In de jaren zeventig ontstonden diverse vormen, zoals het vormingstoneel. Dit was gericht op het laten nadenken van het publiek. Na afloop van een voorstelling gingen acteurs ook in gesprek met het publiek. Het Onafhankelijk Toneel was gericht op experimenteren met vormen. Sater voerde politiek getinte voorstellingen op. De bedoeling was om het publiek in actie te laten komen. Ze hadden nauwe banden met vakbonden.
Het Mickery Theater werd opgericht door Ten Cate, kleinzoon van de beroemde Eduard Verkade. Het werd een avant-gardetheater.
Er werden ook Nederlandse stukken geschreven. Er werden experimentele locaties zoals fabrieken gebruikt als podium.
Eind jaren 80 kwam het regisseurstoneel op: niet de acteur of de auteur staat centraal, maar de regisseur en zijn visie. De jaren '90 waren de jaren van de grote musicals, te beginnen met Cats, Miss Saigon, the Lion King, enzovoort.
We richten ons bij de geschiedenis vooral op toneel: een theatervorm waarbij de lichaamstaal en tekst van de spreker centraal staat. Andere theatervormen zijn bijvoorbeeld mime, opera en cabaret. Vaak lopen die vormen door elkaar heen en beïnvloeden ze elkaar.
Je vindt hier informatie over vijf belangrijke toneelperiodes: het Griekse theater, het Middeleeuwse theater, het Elizabethaanse theater, het Italiaanse theater in de Renaissance en het moderne theater.
Oorspronkelijk was spelen en nabootsen een manier om in contact te komen met de goden of ze gunstig te stemmen. Er werden rituelen bedacht met vaste handelingen, muziek, zang en dans. Ook werden zo de verhalen overgedragen waarbij de onzichtbare hogere machten en hun krachten uitgebeeld werden. Vaak was iedereen betrokken bij het spel, zowel de spelers als het publiek. De rol van het publiek is steeds kleiner geworden.
Tegenwoordig noemen we iets theater als een uitbeelding de volgende elementen heeft: er moet een speciale plaats zijn om te spelen, er is een spel nodig, er zijn spelers en toeschouwers nodig.
Het Griekse theater
Het Griekse theater is de bron van de huidige theatertraditie. Veel van de vormen die de Grieken al rond 1200 v. Chr. gebruikten, worden nu nog steeds toegepast. Er zijn twee belangrijke vormen uit de Griekse tijd bewaard gebleven: de tragedie en de komedie.
De Griekse tragedies gingen over oorlogen, zoals de slag om Troje. De personages spraken in dichtvorm. De gesprekken werden regelmatig onderbroken door een ‘koor’ die commentaar op de gebeurtenissen leverde.
Het Griekse theater komt voort uit gezongen liederen, ter ere van Dionysos (god van wijn en vruchtbaarheid). Deze verering raakte in Griekenland bekend via Klein-Azië. Langzamerhand ontstond een vorm waarbij een speler zich losmaakte van de groep zangers en met hen in dialoog trad. Deze ene persoon vervulde meerdere rollen. Al gauw werden die verschillende rollen door verschillende spelers vertolkt. Uit die tijd (5e eeuw voor Christus) zijn er in totaal 32 teksten bewaard gebleven van drie tragedieschrijvers: Aeschylos, Sophocles en Euripides.
In Athene werden wedstrijden gehouden, waarbij prijzen werden uitgeloofd voor de beste tekst, de beste voorstelling en de beste speler. Net als de Grammy Awards tegenwoordig! Tragedieschrijvers leverden een trilogie in: drie stukken die met elkaar in verband stonden. De jury koos drie kandidaten die mochten meedoen. Na elke trilogie werd een satyrspel gespeeld. Een rijke Athener betaalde de kosten voor de kostuums, de musici en de training van het koor. Dat heet choregus. De staat betaalde de acteurs en de schrijver.
In het begin waren de voorstellingen gratis voor het publiek. Later moest er worden betaald. Er werd een fonds opgericht dat de kaartjes betaalde voor mensen die dat zelf niet konden. Men vond dat elke vrije man uit de Griekse maatschappij het recht had om naar het theater te gaan. Voor vrouwen en slaven gold dat recht niet. Het is onbekend of deze twee groepen toch het theater konden bezoeken.
Kenmerken van een tragedie:
- De verhalen zijn gebaseerd op de Griekse mythologie en gaan over helden en halfgoden.
- Drie vaste componenten in het verhaal zijn de hybris (overmoed) of hamartia (fatale fout), ate (verblinding) en catastrofe (rampzalige gebeurtenis) van de hoofdpersoon.
- Het gaat daarbij nooit om een eenduidig goed of kwaad, er zijn meerdere interpretaties mogelijk. Elke regisseur kon zelf vaststellen hoe hij het stuk interpreteerde en liet spelen.
- Er waren hooguit drie mannelijke acteurs. Zij vertolkten ook de vrouwenrollen.
- De maskers werden gebruikt om personages uit te beelden. De mond had een trechtervorm, waardoor het masker als een megafoon werkte.
- De nadruk lag (door het gebruik van de maskers) vooral op houding en gebaar. Om deze te versterken werden indrukwekkende gewaden gebruikt en laarzen met hoge zolen.
Vaste opbouw Griekse tragedie (Aristotelische opbouw):
- Expositio: het begin van het verhaal. De spelers worden geïntroduceerd en de voorgeschiedenis verteld. Het verhaal begint meestal in het midden van de gebeurtenissen (medias res).
- Motorisch moment: een handeling die de gebeurtenissen op gang brengt. De ontwikkeling van het stuk wordt intrige genoemd.
- Deze leidt tot een crisis (agnitio en peripetie), een hoogtepunt in de gebeurtenissen. Een punt waar de tegenstellingen of het drama volkomen duidelijk is geworden. De hoofdpersoon (de protagonist) krijgt inzicht in zijn situatie (agnitio). Hij begint te vermoeden dat hij op de verkeerde weg is. Het is het punt waarop geen terugkeer meer mogelijk is (peripetie of the point of no return), wat het ook zo dramatisch maakt.
- Dat leidt tot een catastrofe (dramatische gebeurtenis).
- Daarna volgt nog het besluit: enkele beschouwende woorden, een soort epiloog (door het koor).
Elk stuk bestaat uit een proloog (gedeelte voordat het koor opkomt), parodos (het eerste koorlied), stasimon (tweede koorlied), kommos (klaaglied van het koor en de acteurs) en exodos (het slot, het koor vertrekt). Het deel tussen twee koorzangen wordt episode genoemd. Tegenwoordig noemen we dat de bedrijven van een stuk.
Het koor bestond uit twaalf tot vijftien personen. Functies van het koor:
- Sfeer van tragedie versterken.
- Door middel van zang en dans het theater opluisteren.
- Het uitbeelding van de mening of de vragen van een personage.
- Het weergeven van de visie van de schrijver op de gebeurtenissen.
- Het bieden van een pauzemoment waarin het publiek kon nadenken over de gebeurtenissen.
- Een reactie geven op de gebeurtenissen.
De functie van het toneel was om uiting te geven aan gevoelens van angst en medelijden. Door mee te leven met het spel kon het publiek zijn eigen gevoelens kwijt. Na afloop ging het dan gesterkt en gereinigd naar huis. Dit wordt de catharsis genoemd (emotionele schoonmaak).
Komedie
Zoals gezegd moesten toneelschrijvers na hun trilogie een komedie spelen (satyrspel) bij de wedstrijden in Athene.
Het saterspel is vernoemd naar het koor dat uit half menselijk/half dierlijke wezens bestond. De goden en helden werden hierin belachelijk gemaakt. Het bestond voor een groot deel uit wilde dansen, onbeschaafde taal en obscene gebaren. De structuur van een saterspel was vergelijkbaar met die van de tragedie, omdat de handeling ook verdeeld was in een serie episodes met interpuncties van het koor. De taal was minder poëtisch, meer alledaags.
Er zijn niet veel stukken overgebleven maar uit de stukken die er zijn, zijn verschillende elementen te halen, zoals veel woordspelingen, parodie, nep-speeches en farce. Komedies hadden ook de bedoeling om de absurditeit van de werkelijkheid duidelijk te maken, in die tijd bijvoorbeeld de enorme schranspartijen, drankmisbruik, rijkdom en nietsdoen.
Basisstructuur:
- Proloog met ‘het gelukkige idee’: een oplossing voor een bestaand probleem.
- Het koor zingt een agon (debat) over de voor- en nadelen van het idee.
- De parabis (een koorstuk waarin het publiek direct wordt aangesproken), verdeelt het stuk in tweeën. In de parabasis wordt een politiek of sociaal probleem besproken en wordt er een mogelijke actie voorgesteld.
- De latere scènes laten het resultaat van de uitvoering van het idee zien.
- Slotscène: verzoening van alle partijen en hun vertrek naar feestjes en partijtjes.
Het Middeleeuwse theater
Theater was volgens de christelijke leer gevaarlijk en verderfelijk. Monniken waren de enigen die konden schrijven, dus er werden geen toneelspelen geschreven. Rond de elfde en twaalfde eeuw werden geloofsverhalen uitgebeeld in de kerk. Er ontstond een soort decorbouw waarbij de verschillende achtergronden klaar stonden op het toneel. De acteurs verhuisden per scène naar een ander deel van het decor.
Aanvankelijk werd het spel opgevoerd door de priesters en koorknapen. Later mochten ook leken meedoen (alleen mannen). Vervolgens begon men ook op straat stukken op te voeren. Meestal stukken die niet geschikt waren om in de kerk op te voeren. Er werd spreektaal gebruikt en de onderwerpen werden minder religieus.
Mysteriespelen
In het mysteriespel stond een bepaald geloofsmysterie centraal. Dit waren verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament die werden uitgebeeld in de kerk.
Mirakelspelen en moraliteiten
Na de mysteriespelen ontstonden in de 15e en 16e eeuw de mirakelspelen en moraliteiten. Het beroemdste mirakelspel is ongetwijfeld Mariken van Nimweghen (ongeveer 1500), over een meisje dat verleid wordt door de duivel maar uiteindelijk toch God weer vindt.
Landjuwelen
In deze periode kwamen er ook weer wedstrijden in de dicht- en toneelkunst. De prijs werd het ‘juweel’ genoemd. De stukken werden beoordeeld op literaliteit, scenische kwaliteit én op hoe ze antwoord gaven op een levensvraag (godsdienstig of moreel).
De stukken waren meestal lange twistgesprekken tussen allegorische figuren, zoals de Deugd, de Wellust en de Rijke. Er traden dus menselijke eigenschappen en andere abstracte begrippen op in de vorm van personages zoals de Dood, het Bezit, de Vriendschap, de Schoonheid. De belangrijkste bedoeling van het optreden van deze zogeheten personificaties was, dat de toeschouwers er wat van zouden opsteken en dat het goede in hen zou worden gestimuleerd. De beroemdste middeleeuwse tekst uit Nederland is Elckerlyc (Iedereen) die door de Dood gehaald wordt, waarna hij in "Deugd", de enige eigenschap vindt die hem in zijn confrontatie met God vergezelt. Om de lange discussies te verlevendigen, werden er vaak tableaux vivants ingelast.
Het komische aspect
Al snel werden in het middeleeuwse spel komische personages en stukken ingelast. Bijvoorbeeld de werklieden bij de toren van Babel die een komische dialoog kregen. Maar ook de duivel en zijn handlangers waren tragi-komische figuren.
Wereldlijk toneel
Op kermissen en jaarmarkten werden meer vrije vormen van theater gebracht met acrobaten, vuurspuwers, worstelaars, dansers, verhalenvertellers en minstrelen. Ook werden er klassiek-Romeinse stukken voorgelezen waarbij spelers het verhaal uitbeelden.
De kerk was niet blij met deze stukken omdat de kerk ook vaak op de hak werd genomen.
Abele spelen
Er zijn uit deze tijd ook ernstige toneelspelen die over wereldse zaken gaan, zoals Esmoreit, Gloriant, Lanseloet van Denemarken en Vanden winter ende vanden somer.
Het zijn romantische verhalen over ridders waarin de hoofse manieren werden uitgebeeld (hoe je met elkaar om hoort te gaan).
Na een abel spel werd een sotternie gespeeld (een korte klucht). Hierin werden dagelijks situaties op de hak genomen, bijvoorbeeld een ruzie tussen een vrouw en haar domme man (hier stamt Jan Klaassen en Katrijn vanaf).
Het Italiaanse theater in de Renaissance
In deze tijd ontstond een grote verandering. De macht van de kerk werd kleiner en vervangen door humanistische idealen over hoe de mens tot zichzelf zou kunnen komen en hoe mensen dan met elkaar zouden samenleven. Dat begon in Italië omdat dat heel centraal lag. Er kwamen hier ideeën tezamen uit het Byzantijnse rijk, de islam en andere zuidelijke culturen. Er gebeurde veel nieuws in de kunst; de schilder Giotto (1266-1337) brak met de strakke voorschriften van de middeleeuwse kunst, Petrarcha (1304—1374) modelleerde zijn schrijfstijl naar Cicero en Seneca, en behandelde menselijke in plaats van theologische onderwerpen, en Boccaccio (1313-1375) schreef een verdediging voor niet-religieuze schrijvers en een vlammend betoog voor de menselijk levenslust in Decamerone. Ook het theater veranderde. De religieuze stukken werden verboden in Parijs. Italiaanse rijken financierden stukken die geïnspireerd waren op de stukken uit de Griekse traditie.
Classicisme
In de Renaissance werd het klassieke drama herontdekt. De aristotelische opbouw werd streng toegepast. De komedie en tragedie werden weer in ere hersteld. Ook ontstond er een nieuw genre van het herdersspel, de pastorale. In deze stukken ging het om verfijnde gevoelens en liefdesgeschiedenis (wat ook weer doet denken aan de hoofste manieren uit de Middeleeuwen). Tussen de stukken door werden intermezzi opgevoerd: spektakelachtige scènes met muziek en dans. Deze waren geïnspireerd op de klassieke mythologie omdat je verhalen met zeemonsters, vliegende paarden en draken zo mooi spectaculair kon gebruiken.
Theaterbouw
Voor al dat spektakel was een goede ruimte nodig. Er werden speciale theaters gebouwd, ook weer geïnspireerd op de Grieken. Op de decors werd voor het eerst gewerkt met schilderingen in perspectief om ruimte te creëren.
Opera
In de tweede helft van de zestiende eeuw raakte een groep wetenschappers en kunstenaars uit Florence geïnteresseerd in de vraag op wat voor manier de oude Grieken muziek in hun tragedies hadden gebruikt. Het was bekend dat er was gezongen, gedanst en gemusiceerd en dat de onderwerpen vaak uit oude goden- en heldenverhalen werden gehaald. De groep Italianen probeerde stukken met een soortgelijke thematiek te ontwikkelen, wat in 1597 leidde tot de 'opera' Dafne op muziek van Jacopo Peri. Tien jaar later creëerde de eerste grote operacomponist Claudio Monteverdi (15671643) zijn opera Orfeo. In de daarop volgende jaren leidde deze van oorsprong op zang en spektakel gerichte theatervorm tot een steeds ingenieuzer gebruik van decors en effecten in het theater. Teksten waren vooral gebaseerd op oudere teksten. Ze waren meer academisch georiënteerd, cerebraal (gericht op de hersenen) en rationeel (het gebruik van je verstand).
Commedia dell'arte
In deze stukken ging het vooral om de acteur. Ingewikkelde decors kwamen hier niet aan te pas. Het ging om het spel en het improvisatievermogen van de acteurs, om de uitdrukkingskracht van gebaar, beweging en houding. De stukken werden zowel binnen als buiten opgevoerd, vaak op een eenvoudig podium zoals bij de Middeleeuwse kluchten. Als richtlijn voor het spel diende een basisscenario, een soort samenvatting van het stuk waarin in grote lijnen stond aangegeven wat er moest gebeuren. Iedere commedia dell' arte -acteur was gespecialiseerd in één van de standaardkarakters of typen. Je kunt ze grofweg in drie soorten indelen: de jonge geliefden, de knechten en de mensen met een beroep. De laatste twee categorieën droegen maskers, terwijl op lachwekkende wijze hun slechte eigenschappen werden uitgebeeld.
Het Elizabethaanse theater
Er werd veel opgetreden in openluchttheaters. Decors waren vrijwel verdwenen. De auteurs beschreven de omgeving in plaats van dat het publiek het zag. Dat noem je het ‘gesproken decor’. Die vorm lijkt op de middeleeuwen, terwijl de inhoud van de stukken doet denken aan de Renaissance, vanwege de boodschap in het spel die mensen aan het denken moest zetten.
In 1575 is het eerste theater in London gebouwd. Daarvoor vonden voorstellingen plaats op straat of in de kroeg. Het stadsbestuur verbood dergelijke bijeenkomsten vaak omdat er vaak ruzies waren tijdens of na de voorstelling. Bovendien was men bang voor verspreiding van de pest. Ook vonden ze de inhoud van de stukken vaak geen goed voorbeeld voor de mens.
Koningin Elizabeth I beschermde bepaalde theatergroepen zodat ze toch konden optreden, vandaar de naam Elizabethaans theater. Andere theatergezelschappen speelden buiten de stadsmuren, waar de wetten niet gehandhaafd werden.
In de Elizabethaanse openluchttheaters mocht iedereen komen. Men speelde vaak overdag, zodat er geen verlichting nodig was.
Shakespeare en zijn tijdgenoten
De beroemdste toneelschrijver uit deze periode is William Shakespeare (1564-1616). Hij was mede-eigenaar van een theater buiten de stadsmuren. Hij schreef de stukken en regisseerde ze ook. Hij liet zich inspireren door oude toneelstukken, boeken en mythische verhalen. In zijn toneelstukken komen allerlei mensen aan het woord die hun eigen visie verwoorden. Zo krijgt het publiek allerlei standpunten voorgeschoteld waar het vervolgens zelf over kan nadenken.
Kenmerken van zijn geschreven toneelstukken zijn:
- Er wordt een bestaand plot gebruikt en bewerkt.
- Er is veel variatie en afwisseling.
- Shakespeare belicht alles van alle kanten, geeft geen moraal. Er is niet één waarheid, niet één moraal (retorica: leert beide/meerdere standpunten verwoorden). Dat maakt zijn personages ook zo interessant, niet eenduidig, maar juist gelaagd.
- Comic relief: na veel akeligheid komt er een komische scène door middel van een clown, nar of dronkemannen. Er komen altijd tragische én komische elementen voor in zijn stukken.
- Voor een groot publiek toegankelijk en aantrekkelijk: geschikte ingrediënten voor edelen, kooplieden en het gewone volk.
- Maakt grote sprongen in tijd en ruimte, hij gaat dus ruim om met eenheid van plaats, tijd en handeling.
- Voert vele personages op, personages van hoge komaf worden afgewisseld met personages van lagere afkomst.
- Wisselt vers en proza af.
- Zeer diep inzicht in personages.
- Role-playing: theater in theater: er komen vaak toneelstukjes in zijn toneelstukken voor: de acteurs moesten dan ook goed kunnen dansen en zingen.
- Grenzen tussen illusie en werkelijkheid zijn niet altijd duidelijk.
- Identiteitsvraag zit vaak in zijn stukken: wie of wat zijn wij eigenlijk? Dit is de overgangsfase van Renaissance naar Barok.
Kenmerken van de voorstellingen van Shakespeare zijn:
- Kostuums waren prachtig. Deze kwamen vaak rechtstreeks van de weldoeners, en hadden dus niet altijd een relatie met de thematiek of het stuk.
- Vermommingen en verkleedpartijen kwamen ook vaak voor, het publiek hield ervan.
- Weinig decor en rekwisieten.
- Spelers konden van verschillende vlakken en spelniveaus gebruik maken.
- De taal was het allerbelangrijkste middel om de handeling en de personages vorm te geven. In 1604 verschijnt in Engeland het eerste woordenboek. Een kwart van de Engelse woorden daarin is van Shakespeare afkomstig. Zijn oeuvre bevat 15.000 verschillende woorden.
- Veel zang en dans, muziek ter ondersteuning van de scènes als begeleiding van opkomsten van personages, begeleiding van liedjes in de stukken.
- Alleen mannen speelden mee. De vrouwenrollen werden gespeeld door jonge ranke jongens met lichte stemmen, die door de oudere acteurs opgeleid werden.
Na deze bloeiperiode raakte het theater weer in verval. Er waren geen goede schrijvers of acteurs meer en het publiek bleef weg uit het theater. Uiteindelijk werd het weer opgepakt door de rijkere klasse.
Het moderne theater
In bepaalde periodes had het theater een moraliserende werking (duidelijk maken hoe het hoort of hoe je moest denken over dingen), afgewisseld door periodes waarin vermaak centraal stond. Na een tijd waarin het theater wat luchtiger was, ontstond weer vraag naar stukken die tot nadenken stemden en die verband hielden met het échte leven. In de laat-negentiende eeuw bijvoorbeeld gingen stukken over incest, echtscheiding en prostitutie. Deze stroming heet het realisme. Een beroemde schrijver was Tsechov (uit Rusland).
De Noor Henrik Ibsen (o.a. Peer Gynt) gaf een duidelijk beeld van hoe mensen leefden en dat werd als confronterend beschouwd. De Engelsman George Bernard Shaw (o.a. My Fair Lady) volgde Ibsens voorbeeld en besprak sociale problemen van die tijd.
Ook het decor moest zo realistisch mogelijk worden. Alles werd zo natuurgetrouw mogelijk weergegeven. Aan de rekwisieten en kostuums werd veel aandacht besteed. Er werden driedimensionale decors gebouwd. Het was in deze tijd ook dat de zaal donker werd gemaakt en het toneel verlicht. Zo werden mensen niet afgeleid en konden ze helemaal in het stuk raken.
De acteurs moesten zich houden aan de tekst en deze zo natuurlijk mogelijk uitspreken. De gebaren werden kleiner en er werden realistische dialogen gevoerd. De acteurs deden alsof het publiek er niet was en speelden natuurgetrouw. Er ontstond een behoefte aan een regisseur, iemand die de spelers kon aansturen in hun spel.
Rond 1885 ontstond de stroming van het symbolisme. Theatermakers vonden dat die realistische decors weinig fantasie van het publiek vroegen. Zij vonden dat de werkelijkheid niet rechtsreeks hoefde te worden weergegeven maar dat er naar verwezen moest worden met symbolen en vergelijkingen. Die moesten een sfeer oproepen die via het gevoel kon worden begrepen. Het decor werd dus minder uitgewerkt. Er werden abstracte vormen gebruikt.
Theater in Nederland
Ook in Nederland onstond een burgerlijk toneel, dicht bij de leefwereld van het gewone publiek. In de negentiende eeuw werden de stukken melodramatisch: simpele karakters, grote contrasten tussen goed en kwaad en muziek onder de voorstelling. Ook waren er kluchten en blijspelen. De theaters werden vooral bezocht door arbeiders. Zij lieten zich helemaal meevoeren in het spel en vaak was het dan ook luidruchtig in de zaal.
In 1870 werd het Nederlandsch Tooneelverbond opgericht. Er kwam een nieuwe toneelschool in Amsterdam (1874). Koning Willem III hield van toneel en gaf het theatergezelschap Het Nederlandsch Tooneel financiële steun.
Ook in Nederland kwam een toneelvernieuwing op gang, mede dankzij Eduard Verkade (zakenman). Hij startte een toneelgezelschap waar de regisseur een belangrijke rol kreeg. Zijn visie moest zichtbaar worden. Iets wat tegenwoordig nog steeds zo is. Zij stonden een symbolistische werkwijze voor. Vanaf 1875 kwam het realisme in het Nederlands toneel, onder andere in het stuk ‘Op hoop van zegen’ over de visserij. Thema’s die gespeeld werden, waren het lot van de laagste sociale klassen, het denken in ghetto’s, en burgerlijke hypocrisie (huichelarij). Het was populair. Een grote groep mensen begreep de stukken, het werd geloofwaardig gespeeld, de taal was alledaags, het sloot aan bij de smaak van het publiek en het wisselde serieuze boodschappen af met grappen.
In de jaren twintig en dertig groeide er in het Duitse theater de behoefte om een boodschap mee te geven. Brecht bijvoorbeeld wilde de mensen bewust maken van de problemen van die tijd, zoals armoede, fascisme en onrechtvaardigheid. Hij wilde dat theater ertoe leidde dat die problemen opgelost werden in plaats van dat mensen naar het theater gingen om even te ontsnappen aan de werkelijkheid. Om mensen aan te zetten tot denken, moesten ze niet meegevoerd worden ín het stuk, maar een zekere afstand bewaren. Daartoe werden vervreemdingstechnieken ingezet, iets waardoor mensen zich bleven realiseren dat het niet echt was, wat zij zagen. Dat werd gedaan door maskers, een vertellersfiguur of door het toneelstuk zich in een ver land te laten afspelen (terwijl het eigenlijk over een situatie dichtbij ging). Decorwisselingen gebeurden vaak in beeld, zodat het publiek er zich bewust van bleef dat het ging om toneelspel.
In de jaren vijftig ontstond het absurdisme. Het uitgangspunt was het idee dat het leven van de mens geen diepere betekenis heeft, dat het zinloos is. Dat werd verbeeld in volkomen zinloze, absurde taferelen. In de toneelstukken werd ook niet echt gecommuniceerd: mensen vallen in herhalingen, praten langs elkaar heen, zeggen niets of praten wartaal.
Er waren meer experimenten, zoals het toneelspelen middels improvisaties in plaats van voorbedachte teksten.
In Nederland werden de experimenten de kop ingedrukt door de Duitse overheersing.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er vooral blijspelen om te ontsnappen aan de sombere werkelijkheid van de oorlog. Toen het financieel weer wat beter ging, ging steeds meer publiek naar het theater. Ook de overheid besloot theater te subsidiëren. Cultuur moest bijdragen aan beschaving. Er moesten goede toneelstukken vertoond worden als tegenhanger van de oppervlakkige massacultuur die vanuit de VS overwaaide, ook middels TV.
Vanaf de jaren zestig ontstonden er allerlei stromingen die zich verzetten tegen de overheid en de gevestigde orde. Ze wilden meer zeggenschap over wat er op het toneel kwam. Dit was namelijk moeilijk omdat de overheid de subsidie introk als de inhoud van een stuk hen niet beviel. Uiteindelijk kwamen er experimentele stukken en veel meer groepen die toneel speelden. De overheid steunde hen uiteindelijk ook.
In de jaren zeventig ontstonden diverse vormen, zoals het vormingstoneel. Dit was gericht op het laten nadenken van het publiek. Na afloop van een voorstelling gingen acteurs ook in gesprek met het publiek. Het Onafhankelijk Toneel was gericht op experimenteren met vormen. Sater voerde politiek getinte voorstellingen op. De bedoeling was om het publiek in actie te laten komen. Ze hadden nauwe banden met vakbonden.
Het Mickery Theater werd opgericht door Ten Cate, kleinzoon van de beroemde Eduard Verkade. Het werd een avant-gardetheater.
Er werden ook Nederlandse stukken geschreven. Er werden experimentele locaties zoals fabrieken gebruikt als podium.
Eind jaren 80 kwam het regisseurstoneel op: niet de acteur of de auteur staat centraal, maar de regisseur en zijn visie. De jaren '90 waren de jaren van de grote musicals, te beginnen met Cats, Miss Saigon, the Lion King, enzovoort.